correctiefactoren-header

Rapport  Analyse C-boten d.d. voorjaar 2018

Frans van Mierlo
Willem Muller
Jan Katgerman

Inleiding

Het aantal wedstrijden waar met C-boten wordt gevaren is beperkt. Bovendien zijn er weinig vergelijkingen tussen gladde wedstrijdboten en C-boten. Toch worden in veel onderlinge verenigingswedstrijden ook met C-boten mee gedaan aan de wedstrijden.

De oude bootfactoren (uit het rapport 1995) voor C-boten waren afkomstig van kennis en ervaring van enkele roeiverenigingen (De Maas en Skadi). Bovendien is toen al gelet op de verhouding tussen boord- en dubbel-geriggerde wedstrijdboten.

In 2016 heeft Jan Katgerman specifiek gekeken naar de bootfactoren van gestuurde vieren en zijn analyses vooral gebaseerd op resultaten van de November-vieren (2011-2015). Op grond daarvan is toen de factor voor de 4x+ enigszins bijgesteld (naar 1,164).

In 2017 hebben we opnieuw hoewel beperkt gekeken naar de bootfactoren voor C-boten. Daarbij is nadrukkelijk gekeken naar de verhouding van gladde wedstrijdboten ten opzichte van dezelfde boten als C-boot. Wat bij deze analyse opviel is dat het snelheidsverschil tussen de wedstrijdboot en de C-boot vermindert naarmate de boot sneller (of langer) is. De indruk is dat men name de verhouding lengte/breedte van de boten van invloed is op de verhouding tussen C-boten en gladde wedstrijdboten. Wel is opvallend dat de verhouding C1-skif niet in de reeks past.

Tabel 1  Verhouding gladde wedstrijdboten vs. C-boten 2017-2018

1x / C1x -->

1,094

2+ / C2+ -->

1,128

2x / C2x -->

1,133

4+ / C4+ -->

1,073

4* / C4* -->

1,066

8+ / C8+ -->

1,037

Naast de verhouding tussen C-boten en gladde wedstrijdboten is ook nog steeds de verhouding tussen dubbel- en boord- geriggerde boten van belang. Dit geldt voor zowel gladde wedstrijdboten als C-boten. Bij de onderzoeken blijkt dat deze verhouding behoorlijk constant is. De verhouding geeft aan dat dubbel-geriggerde boten ca. 3,6% sneller zijn dan boord-geriggerde boten. Een goede reden om deze verhoudingen in het oog te houden en om missende data of onzekerheden daar mee te checken.

Ten aanzien van de algemene regel voor bootfactoren blijft ons voorstel om de factoren te baseren op de snelste van de maatvolgende schepen. Voor ieder soort C-boot (die van een andere werf komt) aparte factoren opstellen is al moeilijk, controleren voor de wedstrijdcommissies in welke boot men roeit is buitengewoon extra moeilijk en lastig.

De nieuwe aangepaste factoren zijn bedoeld om het gebruik van C-boten en wedstrijdboten in onderlinge verenigingswedstrijden op een “level playing field” te hebben.

Onderzoeken van Frans van Mierlo

In begin 2018 is opnieuw onderzoek gedaan, met meer materiaal dat bij enkele wedstrijden beschikbaar is en ook digitaal kan worden bereikt. Frans van Mierlo heeft deze onderzoeken gedaan. Willem Muller en Jan Katgerman hebben meegelezen en daarna mee afgewogen.

Om tot een update te komen van onze bootfactoren voor C-boten heeft Frans de resultaten onderzocht van de wedstrijden Grüner Moselpokal in Bernkastel, Quer durch Berlin en Abcoude-Amsterdam.

Het is niet makkelijk om tot eenduidige conclusies te komen, omdat de resultaten van de onderzochte wedstrijden nogal wat uiteenliepen. Het leek het beste om de grote lijn van de resultaten in de gaten te houden en een soort gemiddelde te nemen.

Moselpokal Bernkastel

In begin 2018 heeft Frans van Mierlo onderzocht of onze correctiefactoren voor C-boten aangepast zouden moeten worden. Het meeste werk zat in een onderzoek naar de resultaten over de laatste 10 jaar van de Moselpokal in Bernkastel, waaraan veel C-boten meedoen. Het liefst waren overeenkomstige boottypen vergeleken, C4* met 4* en C4+ met 4+, maar dat was niet mogelijk, omdat er geen 4* en/of 4+ wordt uitgeschreven. Daarom is de C4* vergeleken met de 4x en de C4+ met de 8+. Tijdens het werk bleek, dat vroeger ook het nummer C2* werd verroeid; die resultaten en gegevens zijn meteen meegenomen.

De werkwijze was als volgt:
Zoals bij al onze onderzoeken zijn niet alle resultaten meegenomen, maar alleen de uitslagen van de beste ploegen. (dit is bij onze onderzoeken gebruikelijk om resultaten, waarvan we niet goed weten of men zijn uiterste best heeft gedaan, te elimineren). Daartoe zijn de velden in 3 stukken verdeeld: veteranen cat. ABC, DE en FGHI en steeds de beste 3 tijden genoteerd. De gemiddelden daarvan zijn op elkaar gedeeld, dus gem. tijd C4* cat. ABC gedeeld door gem. tijd 4x cat. ABC en dat ook voor de cat. DE en FGHI. Hoewel niet elke cat. in elk jaar uitgeschreven was, leverde dat over 10 jaar een groot aantal uitkomsten op en van al die verhoudingen is het gemiddelde uitgerekend.

De gemiddelde tijden in de C4* gedeeld door de gemiddelde tijden in de 4x zijn vergeleken met de uitkomst van onze bestaande corr.factor C4* gedeeld door corr.factor 4x. In de ideale situatie zouden deze 2 getallen (ongeveer) gelijk aan elkaar moeten zijn. Dat was natuurlijk niet zo: het bleek, dat de C4* vergeleken met de 4x ruim 2% sneller voer dan op grond van onze corr.factoren mocht worden verwacht. Ook de C4+ voer ruim 2% te snel vergeleken met de 8+.

Bij de onderlinge verhoudingen: C4* vergeleken met de C4+ en de C4*  vergeleken met de C2+ waren er geen noemenswaardige verschillen. De onderlinge verschillen tussen deze C-boten lijken in lijn te zijn. (Zie bijgevoegde document Bernkastel.xlsx.)

De conclusie op basis van de laatste 10 resultaten van de Moselbokal in Bernkastel is dat onze bestaande correctie factoren van de C4*, C4+ en C2* verhoogd moeten worden. De C-boten zijn sneller geworden. In deze boten moet dus sneller gevaren worden om hetzelfde eindresultaat te halen.

Quer durch Berlin en andere wedstrijden

Daarnaast is door Frans van Mierlo gekeken naar de resultaten van de wedstrijd Quer durch Berlin met ook veel deelname van C-boten (ook C-achten). Het doel was ook om te kijken of wij de correctiefactoren voor C-achten met eenzelfde percentage zouden moeten verhogen als de C-tweeën en C-vieren, maar het onderzoek leverde nog een merkwaardig bijproduct op. Bij de veteranen-nummers was geen goed vergelijkingsmateriaal; daarom zijn de volgende nummers onderzocht: Open C8*, Open C8+, Open C4* en ter vergelijking Heren Sen. 8+. In de Open C8+ roeiden meestal te weinig ploegen mee, die bovendien minuten langzamer voeren dan verwacht mocht worden, dus die zijn door Frans niet meegenomen. In de andere nummers deden meestal 5 tot 15 ploegen mee. Vóór 2010 had men een compleet ander wedstrijdprogramma, daarom zijn alleen de laatste 8 jaar bekeken i.p.v. 10 jaar. Verder is dezelfde methode gebruikt als bij het onderzoek naar de Moselpokal in Bernkastel.

Maar de vergelijking was moeilijker: de veteranen varen daar meestal in de C4* en maar weinig in de C4+ en zijn er geen gladde vieren uitgeschreven. Daardoor kon er eigenlijk alleen maar worden vergelijken tussen de C4* en de 8+.

Zeer verrassend was, dat de C4* in Berlijn, vergeleken met de 8+, ruim 4% langzamer voer dan op grond van onze huidige bootfactoren verwacht mocht worden. Dit is in tegenstelling tot het onderzoek bij Bernkastel, waar de C4* juist ruim 2% sneller was.

De uitkomst van Bernkastel berust op veel meer resultaten dan de uitkomst van Berlin. Bovendien kun je aan het cijfermateriaal zien, dat de slechte resultaten van de C4* vooral in de eerste jaren zaten. Vanaf 2014 roeit men in de C4* sneller, ongeveer in de buurt van wat op grond van onze huidige factoren verwacht mocht worden, maar nog steeds net iets langzamer.

Om een extra controlemogelijkheid te hebben heeft Frans van Mierlo gekeken naar de bootfactoren van de Handicapregatta in Essen, die Willem Muller in de negentiger jaren al heeft berekend uit de daar toegepaste startverschillen. Die race ging indertijd over 20 km., maar werd later gehalveerd. Omdat men toen ook de startverschillen halveerde, bleven de bootfactoren gelijk. De wedstrijd is na 2012 niet meer georganiseerd. C-boten bleken daar ruim 1% sneller te varen dan op grond van onze correctie factoren mocht worden verwacht.

Abcoude - Amsterdam 

Uit het cijfermateriaal van de wedstrijd Abcoude-Amsterdam is een vergelijk mogelijk tussen de verschillende types C-boten. De wedstrijd over 12 km. wordt al vele jaren gehouden in het najaar. Er is flinke deelname van vooral de Amsterdamse burgerroeiverenigingen RIC, Hoop, Amstel en Willem III. Bovendien sturen Nereus en Skøll vaak grote aantallen eerste- en tweedejaarsroeiers voor hun seizoen opening. Verder moet je niet vreemd opkijken, als er plotseling een C2+ of C4+ verschijnt, bemand met roeiers uit de Holland Acht. Ook topscullers komen soms aan de start. Dat maakt een vergelijking vaak ook erg moeilijk. Het ene jaar start er een groot veld in een bepaald nummer met vele goede roeiers, het volgend komt er maar een enkele boot met een stel beginners.

Het cijfermateriaal en de belangrijkste opmerkingen van Frans staan onderstaand:
De verhouding heren C4+ / heren C4* komt goed overeen met onze bootfactoren.
De heren C2+ en de heren C2* scoren, zij het met moeite, bij goede ploegen onze verhoudingen.
In de heren C1 haalt geen van de skiffeurs (ook de goede niet) onze verhoudingen.
Bij de dames categorieën (C4+, C4* en C2*)  is vaak maar een beperkt aantal deelnemers, goede ploegen halen onze verhoudingen.
Op grond van alle cijfers en interpretaties valt alleen een bijstelling naar beneden van de bootfactor van de C1 t.o.v. de andere C-boten te overwegen.

Tenslotte heeft Frans onze correctiefactoren vergeleken met de factoren van de Brugge Boatrace en de factoren, die Corn.Tromp gebruikt bij zijn BBR-wedstrijd en Het Spaarne bij zijn Spaarne Mijl. Vergeleken met onze factoren treden daar nogal wat (soms grote) verschillen op. Vaak gebruiken zij voor C-boten juist lagere correctie factoren dan wij.

Op basis van de nieuwe onderzoeken rijst de vraag of er een verschil is tussen de wedstrijden in Duitsland en in Nederland/België? In Nederland worden C-boten (behalve in de specifieke marathonwedstrijden) vaak gezien als boten voor beginners, terwijl in Duitsland ook top-roeiers in C-boten roeien. Die zijn immers zeer geschikt op de rivieren en meren daar en er worden veel wedstrijden georganiseerd in deze boottypen. Bovendien bestaat de indruk dat men in Duitsland vaker in nieuwe typen C-boten roeit, die aantoonbaar sneller zijn dan de oude boten, die meestal nog in Nederland worden gebruikt.

Al een tijdje terug, heeft Frans onderzocht of roeiers in C-boten tijdens de Markcompetitie in Breda beter roeiden dan verwacht mocht worden. Daar was toen geen sprake van.

Nu is opnieuw gekeken naar de resultaten op de Markcompetitie en de Rotte Roei Competitie. Tijdens de Markcompetitie en de Rotte Roei Competitie wordt incidenteel in C-boten gevaren. In het algemeen zijn in deze competities met C-boten slechte resultaten gehaald. Vaak zijn de scores ruim onder de 100% vaak door deelnemers, die minder geoefende wedstrijdroeiers (sters) zijn.  Toch zijn er ook enkele betere resultaten behaald. In de Mark Competitie zien we de laatste jaren ook goede roeiers in C-materiaal. Bovendien zien we deze goede roeiers ook resultaten halen van duidelijk boven de 100%

Dat er in C-boten zulke matige resultaten zijn behaald, hoeft niet aan de correctiefactoren te liggen, maar kan natuurlijk ook veroorzaakt worden, omdat de meeste goede roeiers daar liever niet in varen. Daarom is de resultaten over het laatste anderhalf seizoen bekeken van bekende roeiers, die én in C-materiaal voeren én in “normale” niet-C-boten (verder standaard-boten genoemd).

De resultaten bij de Markcompetitie zijn wisselend, in enkele gevallen blijkt het gebruik van een C-boot betere resultaten op te leveren. Het zelfde kan op de Rotte Roei Competitie worden waargenomen, daar halen incidenteel roeiers, als ze in een C-boot stappen, ineens hogere resultaten.

(zie bijlage Praktijk van het gebruik van factoren voor C-boten tijdens de Markcompetitie).

Resultaten

Om goede afwegingen te maken heeft Frans is in een spreadsheet (BootfactorenVergelijk.xlsx) een overzicht en vergelijking van al deze factoren gegeven en bovendien een vergelijking met de toestand, die zou ontstaan als wij onze factoren voor C-boten met bijv. 1,5% zouden verhogen.

Algemeen

De C-boten die in wedstrijden worden gebruikt zijn in de afgelopen 20 jaar sneller geworden t.o.v. overig glad.

De nieuwe gestuurde C2en en gestuurde C4en zijn ontworpen om binnen de maatvoering snel te zijn voor wedstrijden.

De nieuwe ongestuurde C2en, waaronder de Wiersma-boten, zijn ook op snelheid ontworpen. Andere C-boten, zoals de C-line C2x, zijn meer bedoeld voor de opleiding van roeiers en nemen niet deel aan officiële wedstrijden. Omdat het niet aantrekkelijk is om verschillende factoren voor een boottype te hebben kiezen we voor de snelste boot van een type. Bovendien vermelden ook de Duitse bootbouwers (Baumgarten, BBG Berlin, C-line), dat zij zowel stabiele, safe C-boten leveren als lichte en snelle C-boten. Het is niet zo, dat C-boten in Duitsland altijd breder en langzamer zijn (of waren) dan in Nederland.

Als we alle onderzoeken combineren, concluderen we dat we de correctiefactoren voor de C4*, de C4+, de C2* en de C2+ moeten verhogen met 1,5%.

Gestuurde C-vieren en C-tweeën

De snellere nieuwe C-boten zijn vooral C-vieren en C-tweeën mét stuurman. Dat zijn ook de enige C-boten (scull en boord) , waarvoor in het RvR van de KNRB eisen aan de maatvoering worden gesteld.

De belangrijkste overwegingen voor de aanpassingen komen van de resultaten van de analyse van de Mosel Regatta, die aanleiding geven om de nieuw en snellere C4en en C2*en  aan te passen. De andere resultaten zoals Quer durch Berlin en Abcoude – Amsterdam geven deze indicatie veel minder. Daarnaast brengt Willem Muller het volgende ter overweging.

  • De Mosel Regatta is het een wedstrijd met 1 keerboei, die gerond moest worden. In mijn observaties van de afgelopen 20 jaar doen C-vieren dat iets sneller dan vieren (3 a 5 seconden) en een stukje sneller dan achten 5 a 10 seconden. Dat is op een wedstrijd van 16 a 19 minuten zo’n 0,3 % a 0,5 % bij vieren en 0,5 % a 1% t.o.v. achten.
  • Destijds heeft hij bij het kijken naar de Essen cijfers ook de ongeveer 1 % gevonden ( 0,5 % – 1,7 %), (afwijking C-boten t.o.v. onze toenmalige tabel) en toegerekend aan de 3 keerboeien (20 km) en een enigszins ruwer water, waar de C boten beter mee uit de voeten konden. We hebben toen nog wat zitten schuiven in onze tabel herinner ik mij. Wel ging het toen nog om ouderwetse (zware) C-boten.
  • Als het keerboei-verschil van Bernkastel wordt verrekend resulteert dit op een cijfer iets onder de 2%. Een reden om geen 2%, maar 1,5 %  toe  te passen.

 

Per saldo komen we tot de volgende aanpassingen:

C4* en C4+: verhogen met 1,5%
Deze boten voeren in Bernkastel ruim 2% te snel vergeleken met de 8+ en de 4x (ruim 1,5% als je het effect van de keerboei meerekent), maar de C4* voer in Berlijn ruim 4% te langzaam vergeleken met de 8+ (een kleine 1% te langzaam als je alleen de laatste 4 jaar bekijkt). De uitkomst van Bernkastel berustte wel op veel meer resultaten dan die van Berlijn.

C2* en C2+ en C3x: verhogen met 1,5%
De C2* voer in Bernkastel gecorrigeerd ongeveer even snel als de C4* en C4+.

Maar in Abcoude-Amsterdam voer de C2* ruim 4% en de C2+ ruim 9% te langzaam t.o.v. de C4* en C4+. Voor de C2* kan dat nog wel verklaard worden door de deelname van maar weinig ploegen met bovendien niet al te sterke roeiers. Die verklaring geldt ook voor de C2+, maar daar blijven ook betere roeiers toch meestal iets achter bij de vieren.

De C2* wordt de laatste jaren veel gebruikt in wedstrijden (marathons) en is daarom wat maatvoering en gebruikt materiaal sneller geworden, net als de C4* en C4+. Wiersma noemt daarbij ook een percentage van 1,5 à 2%. Voor de C3x hebben we geen wedstrijdresultaten, maar deze boot komt meestal van dezelfde mal als de C2* en C2+.

C8* en C8+
De C8* en C8+ worden in Nederland zelden of nooit bij wedstrijden gebruikt.

De KNRB stelt in het RvR geen maatvoering eisen aan deze boten, de DRV wel.

De C8* in Berlin (met vaak ex-toproeiers aan boord als Kolbe en Göbel) roeide niet zo snel, als op grond van ons oorspronkelijke voorstel verwacht mocht worden. De laatste jaren zijn hun tijden net iets langzamer dan de 8+, daarvoor veel langzamer. In Berlijn vaart de C8* over de gehele onderzochte periode ruim 6% langzamer dan de 8+,  maar de laatste 5 jaar nog maar 2,6%. Voorgesteld wordt voor de C8* 2,6% langzamer dan de 8+. Dat resulteert in 1,176 net iets sneller dan de C8* factor die in Brugge wordt gebruikt maar aanmerkelijk langzamer dan aanvankelijk op basis van onze factoren zou worden verwacht.

Op basis van de verhoudingsfactoren tussen scull en boord en tussen C-boten en gladde wedstrijdboten mogen we er van uitgaan dat de verhouding scull / boord constant is op rond de 3,8. En als we er vanuit gaan dat de verhouding C-boten / glad afneemt naarmate de boten langer zijn dan zou de verhouding voor de 8en in de orde van 5 moeten zijn.

Op basis van de analyses van Berlin en de berekende verhoudingen wordt besloten dat de C8* 2,6% langzamer wordt verondersteld dan de 8+ en voor de C8+  4% langzamer dan de C8*.

In onze huidige lijst staat nog geen factor voor de C8*. Dat zou met de huidige kennis leiden tot een factor van 1,175. Voor de C8+ resulteert dan 1,130. Dit is duidelijk lager dan de 1,1625 die tot op heden door De Maas voor de RRC werd gehanteerd.

Ongestuurde C2
Voor dit type zijn in Nederland verschillende uitvoeringen in gebruik: de C2x van Wiersma uit de Busman mal, bijna een B2x te noemen. En een C2x van C-line (niet te verwarren met de C2* van C-line, die geweerd wordt bij de wedstrijdcategorie van de Elfstedenmarathon en de Amstelmarathon). De Busman C2x is langer, smaller en instabieler dan de C2x van C-line. Daar naast zijn er ook andere (vaak oudere ) kortere en bredere C2x boten.

C2x: verhogen met 1,5%
Voor de C2x hebben wij geen wedstrijdresultaten (behalve 3 boten in Abcoude-Amsterdam 2012). Er zijn geen maatvoering eisen voor dit boottype. Omdat er bijna geen officiële wedstrijden in dit nummer zijn, zou je mogen verwachten, dat men vooral mikt op brede stabiele schepen voor gebruik in de opleiding, zoals de boten van C-line, die op RIC gebruikt worden. Er blijken echter al vele jaren ook lichte snelle schepen te worden gebouwd, model Busman. Meer het type B2. Eigenlijk zouden er aparte bootfactoren moeten komen, afhankelijk van de maten, maar dat is onbegonnen werk. Ook bij de normale gladde boten is er bij ons soort wedstrijden natuurlijk groot verschil in kwaliteit. Daarom stellen we dezelfde verhoging van de bootfactor voor als bij de C2*, C2+ en C3x.

C2-: had bij ons nog geen bootfactor; nieuwe factor vastgesteld
Ook voor deze boot hebben wij geen wedstrijdresultaten. Hij komt echter van dezelfde mal als de C2x. Daarom stellen we een bootfactor voor 3,8% lager dan die van de C2x, overeenkomstig de verschillen tussen de scull- en de boord- C-boten.

C1x: verlagen met 1,5%
Ook goede roeiers varen in de C1x bij Abcoude-Amsterdam gecorrigeerd veel langzamer dan de C4* en C4+. Dat is deels te verklaren door het bochtige parcours met soms smalle doorgangen (de C1x is het enige nummer dat daar vaart zonder stuurman).
Het lijkt ons toch, dat onze huidige factor te hoog is.

B4+: verhogen met 0,9%
De oude bootfactor voor de B4+ zat in tussen die van de 4+ en de C4+.
Door deze verhoging blijven de verhoudingen tussen deze 3 boten in de nieuwe situatie hetzelfde.
In de op deze website staande correctiefactoren tabellen zijn ook de C-bootfactoren in de tabel van bootfacoren opgenomen.